tong de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: tonge (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. tong

    Ie mut der niet alles zo maor uutflappen, past een beetie op oen tonge (Hoogeveen)

    Die koe hef een gladde tong

    Zien tong slag dubbel en zien tree is niet heeil vaast

    Wel zul der non wèer over de tonge gaon

    (...) want dan wor ie over de tonge haald

    Het stunk zo, het weur zute op de tonge (Elim)

    Hij hef een tong as hönnig

    Die hef de tonge lange niet vastzitten

    Een auto androkken is zwaor wark, dan hangt oe gauw de tonge op de klompe (Koekange)

    Dat is een openhartig mensk, zai het de tong veur in de mond (Roden)

    Zie ook:
  2. soort platvis

    Tong is een lekkere vis (Emmen)

    Zie ook:
  3. tong van de schoen

    De tong is de flap in de schou (Roderwolde)

    zit under de veters (Balloo)

    De tong van mien schoe zit dubbel (Kerkenveld)

    Zie ook:
  4. onderdeel van de pomp(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De tong van de pomp zit in het hart (Norg)

    boven op de zoeger (Sleen)

    De tonge van de pompe mut het water vaste holden (Koekange)

    Zie ook:
  5. schuine kant in de schoorsteen, waar het roet tegenaan slaat(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie hef de tong in de braand (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...