Ook: tonge (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)
tong
Ie mut der niet alles zo maor uutflappen, past een beetie op oen tonge (Hoogeveen)
Die koe hef een gladde tong
Zien tong slag dubbel en zien tree is niet heeil vaast
Wel zul der non wèer over de tonge gaon
(...) want dan wor ie over de tonge haald
Het stunk zo, het weur zute op de tonge (Elim)
Hij hef een tong as hönnig
Die hef de tonge lange niet vastzitten
Een auto androkken is zwaor wark, dan hangt oe gauw de tonge op de klompe (Koekange)
Dat is een openhartig mensk, zai het de tong veur in de mond (Roden)
soort platvis
Tong is een lekkere vis (Emmen)
tong van de schoen
De tong is de flap in de schou (Roderwolde)
zit under de veters (Balloo)
De tong van mien schoe zit dubbel (Kerkenveld)
onderdeel van de pomp(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
De tong van de pomp zit in het hart (Norg)
boven op de zoeger (Sleen)
De tonge van de pompe mut het water vaste holden (Koekange)
schuine kant in de schoorsteen, waar het roet tegenaan slaat(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Hie hef de tong in de braand (Sleen)