U zocht voorbeeldzinnen met daarin "tong"
Resultaten 1 - 20 van 23
- glad: glad met de tong (Exlo)
- hart I: Hij hef het hart op de tong (Hooghalen)
- klakken: Klakken met de tong deej um een pèerd op te jagen, mor ok um een mot gerust te stellen (Sleen)
- koekien: Het kooukie op de tong van 'n pasgeboren kaalf moej vortpakken, aans kan e der misschien wel in stik (Eext)
- ladde I: Ik heb zuver een ladde op de tong
- oetlikken: Umdat het zo lekker was, likte het joggien het bord met de tong oet (Zwinderen)
- peperig: Dat vleis is aordig peperig, het braandt je op de tong (Sleen)
- plas II: Een völ had een plassien op de tong, dat e der oet mus speien (Padhuis)
- slieken II: Tegen iene de tong uutsteken, dan zeg wij: hij stiet te slieken (Klazienaveen)
- smelten: Dat zuurtie moej laoten smelten op de tong (Kloosterveen)
- t: Dit geluud met de tong kuj hoger en/of leger maoken aj de lippen daorbij naor veuren en/of naor aach (Eext)
- tong: Die koe hef een gladde tong
- tong: Zien tong slag dubbel en zien tree is niet heeil vaast
- tong: Hij hef een tong as hönnig
- tong: Dat is een openhartig mensk, zai het de tong veur in de mond (Roden)
- tong: Tong is een lekkere vis (Emmen)
- tong: De tong is de flap in de schou (Roderwolde)
- tong: De tong van mien schoe zit dubbel (Kerkenveld)
- tong: De tong van de pomp zit in het hart (Norg)
- tong: Hie hef de tong in de braand (Sleen)