jammer
  1. predikaatswoord, twjammer, spijtig

    Het is jammer, dat ze niet komt (Rolde)

    dat het zo regend hef (Wapse)

    Het is jammer genog niet gebeurd (Mantinge)

    Jammer, dat wij dat metmaoken mussen (Een)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...