U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zetel"
Resultaten 1 - 7 van 7
- ceel: zetel III
- vazel: zetel
- zetel I: Za'k oe even een zetel anbien? (Hoogeveen)
- zetel II: Het zetel van de kou was wat rood (Eelde)
- zetel II: De koou haar het kaalverhoes der oetwaarkt en daorum meuik de veearts wat veur de zetel langs (Eext)
- zetel II: De mot had het zetel wat oetscheurd (Vries)
- zetel III: Der is vanmörgen ok weer een zetel kommen, en ik heb de aander nog niet betaold; zie bint er aordig (Eext)