U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zaal"
Resultaten 1 - 10 van 10
- achteran: Achteran in de zaal was nog stee (Barger Oosterveld)
- ankoppeln: De zaal was nog niet vol, toen het feest begunde, maor later koppelde het nog mooi an (Beilen)
- geroezemoes: Wat een geroezemoes in de zaal (Elim)
- klank: In die zaal zit een goeie klaank
- naovenant: Naovenant de zaal vol leup, wurd de rook dikker (Roswinkel)
- rokerig: Het was der zo rokerig in de zaal (Stieltjeskanaal)
- spande'ren: Hie hef er hielwat an spandeerd, an die zaal
- stampvol: De zaal zat gisteraovend stampend vol (Borger)
- tjokvol: De zaal was tjokvol met de oetvoering (Odoorn)
- zaal: Dat trök een volle zaal (Zwiggelte)