U zocht voorbeeldzinnen met daarin "woning"
Resultaten 1 - 16 van 16
- bijspiekern: Die neie woning vuul niet met, wij mussen er nogal wat an bijspiekern (Sleen)
- glunig: Zie zagen de woning glunig
- gretig: Der was een woning te koop, en die man was der zo gretig op dat e hum direct kocht hef (Klazienaveen)
- keet: Een keet is een woning, dei mit de spanten op ein zodden wal stait (Barger Oosterveld)
- metlopen: Het is oes metlopen daw zo gauw een woning kregen hebt (Sleen)
- oetleven: Die woning is uutleefd
- oetzetten: Wij zult die woning even uutmeten, dan kunne wij uutzetten (Dwingelo)
- oplevern: Die woning die is gistern opleverd (Klazienaveen)
- overloop: As er een woning verkocht wordt, dan komp er altied een tweede overloop (Anderen)
- rap I: In die woning, daor zit rap en roet in (Sleen)
- schuut: Op een schute hej gien woning (Dwingelo)
- toeleggen: Doou e een neie woning weerkopen wol, mus e der nogal wat op toouleggen en dat har e niet in de reke (Eext)
- veurloop: ...dat ze Gerriet zien woning glend zaggen, zoas ze van veurlopen wal zeggen wilt
- woning: Zie hebt een neie woning zet (Oosterhesselen)
- woning: Ze hebben een knappe woning (Een)
- woning: net een neie woning (Eelde)