U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wissen"
Resultaten 1 - 7 van 7
- wischen: Wil ie de börden èven wissen
- wischen: Hij zat zuk maar in de ogen te wissen, hij kun wel slaop hebben (Klazienaveen)
- wischen: Ik zal even met schötteldoek over de taofel wissen (Borger)
- wissen I: in de/'n wissen
- wissen I: Hij holdt zuk ien 'n wissen
- wissen I: Hie is in de wissen
- wissen I: Ik bin gèern in de wissen