U zocht voorbeeldzinnen met daarin "troebel"
Resultaten 1 - 4 van 4
- troebel: Dat pèerd kik troebel
- troebel: Water troebel maken, det de vis hen baoven kwam (Ruinerwold)
- troebel: Die vist in troebel waeter (Wapse)
- visken: Hij vist in troebel water (Nijeveen)