U zocht voorbeeldzinnen met daarin "trippeln"
Resultaten 1 - 3 van 3
- trippeln: Die koe stiet altied te trippeln (Hollandscheveld)
- trippeln: Wat staoj daor te trippeln. Moej pissen? (Ruinerwold)
- trippeln: Bij schoel deden wij een spellegien, dat wij trippeln nuumden