U zocht voorbeeldzinnen met daarin "tak"
Resultaten 1 - 20 van 24
- deurbugen: Wil ij die tak even wat meer deurbugen (Eext)
- giebe I: Een giebe is ook een dartel iemand, een beetien van de hak op de tak, een wupstrik (Havelte)
- hak: van de hak op de tak.
- hak: Hij kan nich gewoon vertellen, hij springt aal van de hak op de tak (Barger Oosterveld)
- kwaod I: Men mot het kwaod met wortel en tak oetroeien (Gasselte)
- ledder: over ledder en tak
- meneertiek: Die tak zit vol met meneertiekies (Drouwen)
- oetruien II: Het möt met wortel en tak oetruid worden (Sleen)
- richten I: Nao het richten kwam der een tak op de nok met een fles. Dei mus kapotgooid worden (Eexterveen)
- ritsweg: Die tak is ritsweg ofbreuken (Mantinge)
- ruik: Een ruiker is een touw dat met de oetenden an een balk of een tak vastknupt is en dan gaon wai in de (Peize)
- rukken: Hij wol de tak van de struuk trekken, mar rukte de hiele struuk oet de grond (Schoonebeek)
- steun: Der mot een steun under die tak (Eext)
- tabben: tak
- tak: Ik heb een tak van dizze boom ofzaogd (Anderen)
- tak: Hai is van de hak op de tak
- tak: Een tak van een gewei (Dwingelo)
- tak: Het is gien femilie, het is een andere tak (Barger Oosterveld)
- tak: Zie hef een mooie tak veur het glas
- tak: Doe die haolket een tak naor boven, aans giet het veul te haard (Zwiggelte)