U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schieten"
Resultaten 1 - 20 van 78
- aap: Een hiele aop schieten
- as II: As een kleine tegen een grote schieten wil, barst hum het gat
- bedaard: Ik heb er mij aover verwonderd dat een bedaorde kerel as hij toch is zo uut zien sloffe kun schieten (Fluitenberg)
- blad: Aj een bok of hert wilt schieten moej op het blad schieten
- boffen I: Je moet maor boffen, dan kuj in de slaop op bedde schieten (Rolde)
- bommen I: oet een cirkel schieten (Beilen)
- dinges: Ik heb dinges ook eziene, och, hoe het hij ook weer, zien naeme wil mij niet in het zin schieten (Wapserveen)
- doeve: Je moet niet under aandermaans doeven schieten (Borger)
- egaal: Ik heb hum iegaol in 't wark, en zal hum niet graag schieten laoten
- ei: Eigie schieten is net as mit knikkern: iene gooit het ei een endtie weg en de aander prebeert um hum (Geesbrug)
- garvensmieten: schieten I
- geluk: Geluk hebben is waarm schieten en het gat niet verbranden (Borger)
- giftig: Ik was wal zo giftig op die röthond, altied in oeze tuun te schieten! (Hooghalen)
- glaszuver: Glaszuver in de roos schieten (Westdorp)
- holt: Alle holt is voelbomenholt, aj der op schieten, stinkt het (Roderwolde)
- hond: Hie lop net een hond die niet schieten kan
- huiltjen: Niet huilen, maor met de hand van de grond schieten
- kleidoeve: Kleidoeven schieten (Odoorn)
- knapbus: Hij gung met zien knapbusse op stap um een paar hazen te schieten (Erica)
- knoopiengooien: neutien schieten (Sleen)