U zocht voorbeeldzinnen met daarin "roegerd"
Resultaten 1 - 3 van 3
- huister: Dat is een roegerd, een wilde huister (Beilen)
- roegerd: Hij kan wel gauw, mor het is dan ok wel een roegerd
- roegerd: Dat wiefien daor in dat kleine hoesie is een roegerd; een echte heidin (Gasselte)