U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rinkeln"
Resultaten 1 - 4 van 4
- ringeln: rinkeln, riegeln, roegeln
- rinkeln: Der gebeurt ok wat buten, ik heur glas rinkeln (Erica)
- rinkeln: Aj het heurt rinkeln, is het al kepot (Zuidwolde)
- sneuveln: Ik heurde het wel rinkeln. Ik deinke: O, daor sneuvelt ook weer wat (Broekhuizen)