U zocht voorbeeldzinnen met daarin "onweer"
Resultaten 1 - 20 van 41
- allerieuwigst: Een allerieuwigst onweer (Kerkenveld)
- beus: Het lochtte beuze, 't onweer is niet wied of (Broekhuizen)
- bieterig: De muggen bint vandage arg bieterig, der kan wel ies onweer komen (Broekhuizen)
- brouwen I: Het brouwt aordig in de lucht, wij kunt wal is onweer kriegen (Oosterhesselen)
- bruiig: Het is vandaag veul te bruuiig, der komp vast onweer (Padhuis)
- drukkend: Het is barre drokkend vandage, der kun wel onweer komen (Hoogeveen)
- gebam: het is toch gien onweer! (Drouwen)
- gepaard: 't Onweer gung met harde windvlagen gepaard (Borger)
- gerommel: Der is gerommel in de lucht, wij kriegt onweer (Oosterhesselen)
- gezicht I: drei dagen storm en onweer (Westerbork)
- gezicht I: Hij trekt een gezicht as drei dagen onweer (Barger Compascuum)
- gezicht I: drei dagen störm en onweer (Oosterhesselen)
- gres: *Het gras komp met onweer en geet met onweer weg (Rolde)
- hagel I: Tussen die beiden is het altied hagel of onweer
- knetterslag: Tiedens het onweer waren de knetterslaogen niet van de lucht
- limtig: Die kiender bint zo leventig, wij zult wel onweer kriegen (Wapserveen)
- miet III: Wij kunt nog wal ies onweer kriegen, het miet lop zo (Stieltjeskanaal)
- mindern: Het mindert wat met het onweer (Gasselte)
- monkeln II: Het monkelt ien het westen, daor komp onweer an (Ruinen)
- naoderbij: Het onweer komp aordig naoderbij (Pesse)