U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ongewoonte"
Resultaten 1 - 6 van 6
- blaor I: Ongewoonte trekt blaoren
- ongewoonte: Het is ongewoonte daj met dit weer zwiet (Sleen)
- ongewoonte: Toen spitten is veur hum ongewoonte, hie döt het nooit (Eext)
- ongewoonte: Het weer is omslaogen. Wat een ongewoonte! (Roden)
- ongewoonte: Der was vandaog veul wind en dat bin wij helemaol niet wend. Dat is glad ongewoonte (Anderen)
- ongewoonte: Ongewoonte zet blaoren