U zocht voorbeeldzinnen met daarin "missen"
Resultaten 1 - 20 van 25
- arfstuk: geld missen (Emmer Compascuum)
- beknibbeln: Ast het missen kist, graog, mor most die der neit um beknibbeln mouten (Emmer Erfscheidenveen)
- bijgeval: Hej bijgeval nog wat te missen? (Ruinerwold)
- egaal: Die kraante is wel duur, mar wij zegt hum niet op, want die koj iengaal niet missen (Koekange)
- gissen I: *Gissen döt missen (Ruinerwold)
- graanzer(d): Wat is dat een aolde graanzerd, die kan niks missen (Anderen)
- grienderd: Die grienerd kan niks missen (Balloo)
- gul: Dat was een gul meinse, die kun wel wat missen (Hollandscheveld)
- knibbel: Geef mie ook is wat, kist er toch wel een knibbeltje van missen? (Emmer Erfscheidenveen)
- knieper(d): Wat een knieperd, die kan ok niks missen (Weiteveen)
- knieps: zo knieps, die kan gien stuver missen (Borger)
- koezenzèer: Een aovendproter kow missen as koezenzeerte (Ruinerwold)
- missen I: Hij is weg, ik zal hum missen (Dalen)
- missen I: Die fietse kan ik vandage niet missen (Hoogeveen)
- missen I: Ik kan hum missen as koezenzèerte (Dwingelo)
- missen I: Wij hebt appels zat, wij wilt nog wel wat missen (Fluitenberg)
- missen I: Ze mussen dat kind al vroug missen (Barger Oosterveld)
- missen I: Ze wezen mij de weg, het kun niet missen (Elim)
- muilijk: Ik kan dat muilijk missen (Pesse)
- offer: Och, wij brengt gien offer; wij kunt het wel missen (Hollandscheveld)