U zocht voorbeeldzinnen met daarin "last"
Resultaten 1 - 20 van 190
- aambei: Hij hef last van aambeien (Borger)
- aksteroge: Hij hef nogal wat last van zien oksteroog (Vries)
- anholden: Ie mut roem anholden mit det voor heui, aans kriej last
- aodem: aosem inholden, dan kriej der nooit weer last van
- aoderverkalking: Hie is al aold en hef ok last van aoderverkalking (Sleen)
- barmot: Aj een barmot in hoes hebt, hej gien last van rutten (Zwiggelte)
- benauwdheid: Hij hef last van benauwdheid in de börst (Dwingelo)
- bezet: Hie hef aaid al last had van een bezette börst
- bezetting: Ik had weer last van bezetting op de börst
- bietring: As kleine kiender last kregen van de mond, mus er een bietrink komen (Koekange)
- bikeers: Deur het veule lopen har hij last van bikeers (Pesse)
- blaos: Hij hef aordig last van de blaoze (Barger Oosterveld)
- bloedarmoede: Vrouwlu hebt vaker last van bloudarmoude as kerels (Barger Oosterveld)
- bouwvakker: Die bouwvakker hef gisteraovend te diepe in het glassie ekeken, en nou hef hij last van de kebolterd (Dwingelo)
- broekhoest: Aj bonensoep èten hebt, krieg ie vake last van broekhoest (Ruinerwold)
- bult: last
- demp I: Hij hef last van demp, hij is zo dempig as een peerd (Barger Oosterveld)
- deurliggen: Hij het last van deurliggen (Roderwolde)
- doezeligheid: Mien vrouw hef vaak al wat last van doezeligheid (Exlo)
- doezerd: Ik krege daor toch een doezerd veur de kop, ik hebbe der nog last van (Fluitenberg)