U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoenderhok"
Resultaten 1 - 16 van 16
- bongel: Hij gooide de bongel in het hoenderhok (Westerbork)
- getokker: Oet het hoenderhok klunk wat getokker
- goed I: Der zit vast limtig goed in 't hoenderhok
- heuischelp: Op een boerenerf hej wagenschuurties, heuischulpen, zwienhokken en een hoenderhok (Schoonlo)
- hoenderglas: In het hoenderhok zat hoenderglas (Sleen)
- hoenderhok: Vroeger hadden de boeren 't hoenderhok op de hilde (Gees)
- hoenderhok: Het dak is van het hoenderhok ofwèeid (Sleen)
- knuppel: Hie hef het knuppel in het hoenderhok gooid (Sleen)
- koolstronk: Gooi die koolstronken mor in het hoenderhok (Weerdinge)
- miet III: Gao mor niet in het hoenderhok, ij komt under het miet te zitten
- oethemmeln: Wij moet neug het hoenderhok oethemmeln (Borger)
- oetschoonsel: Gooi dat oetschoonsel mor in het hoenderhok; dan hebt die ok wat te krabben (Sleen)
- opschoonsel: Wij hebt het opschoonsel in het hoenderhok gooid
- schoonsel: Gooi dat schoonsel mor in het hoenderhok, der zit nog wal een körreltien in (Stieltjeskanaal)
- tutenhok: hoenderhok
- umremming: Veeg de umremming maor bij mekaor en gooi het in het hoenderhok (Drouwen)