U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hering"
Resultaten 1 - 19 van 19
- gruun II: Een gruine hering is lekker
- hering: Daor hangt een hering an de lampe
- hering: Hij mut er hering of kuut van hebben
- hering: Ie moet nou weten van hering of kuut
- hering: Hij is nog zo gruun as een hering
- hering: zo dreug as een hering
- hering: Hij is altied al gek west op zoere hering op roggebrood (Barger Oosterveld)
- hering: Ja, neie hering, maar mit olde koppen
- hering: Prof. Prakke had aaid een zoer hering veur (Sleen)
- hering: Hering in het laand, dokters an de kaant (Beilen)
- hering: Hering en wittebrood/Leiden hef nog gien nood (Hijken)
- hering: Beter hering dan kuut (Wapse)
- pekelduur: Ik bin gek op zolte hering, maor ze bint zo pekelduur (De Wijk)
- smaken: Wat smeuik mij de zolt hering meraokels lekker (Eext)
- toegriezeln: Zoere hering griezelt mij toe (Havelte)
- ui: Ik bin niet ofkerig van een hering met uigies (Nieuw Amsterdam)
- volk: Woor volk is, is een hering te verkopen, zee de visboer en hij scheuf zien karre de karke in (Barger Compascuum)
- zoerigheid: zoerigheid; geef mij maor een zoere hering (Beilen)
- zolt I: Zuw een zolte hering kopen? (Grolloo)