U zocht voorbeeldzinnen met daarin "haken"
Resultaten 1 - 16 van 16
- bien I: Ien bientien haken
- boetenbuus: Hij bleef mit de boetenbuze achter de klinke haken (Barger Oosterveld)
- deurpin: Ik bleef achter de deurpin haken (Padhuis)
- geworden: Zij kan goed mit het haken geworden (Geesbrug)
- haak: Der zitten zulvern haken, ...krappen an die biebel (Sleen)
- haak: Hij leup zuk de haken oet het gat (Barger Oosterveld)
- haak: ...het gat oet de haken
- haak: Der zatten heil wat haken en ogen an, veurdat het klaor was (Roderwolde)
- haak: haken an de tanden hef, kan hij het heui niet kwiet worden (Geesbrug)
- haak: Haken en ogen/ Tikke, takke togen/Wit pampier/Zwart pampier/Zo komt pouwel Jones hier
- haken: Ik bin achter het draod haken bleven (Sleen)
- houweln: Wat houwelt dat peerd, hij hef toch gien haken op de koezen? (Coevorden)
- mouwrompie: Ie hadden mouwrompies die gebreid waren en mouwrompies van katoenen stof mit haken en ogen (Pesse)
- oog: Haken en ogen (Balloo)
- stronthaak: um dikke stront of mest van de wagen te haken (Ruinerwold)
- underlief: Een rompien of underliefien was tot de middel, zunder mouwen, met haken en ogen veur (Sleen)