U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gooien"
Resultaten 1 - 20 van 88
- akkoord I: Het op een akkoord gooien (Diever)
- balkenlegger: De garvensmieter mut de garven mit 't gat naor de balkenlegger gooien (Broekhuizen)
- baoken I: Elk har zien iegen bakstien um te gooien bij het baoken (Oosterhesselen)
- beeld: Beeldtien gooien
- bijslop: De bijslop was een deurtie van boeten um het zaod deur te gooien (Hijken)
- bijzied: Wat e neit bruken ken, mot e maor biezied gooien (Emmer Erfscheidenveen)
- boer I: Zuw even een boer op de rugge gooien?
- bongel: Aj een hond gooien wilt, kuj aaid wel een bongel vinden (Anderen)
- brink: De padjonges waren an het klobbe gooien op de brink (Havelte)
- bruien: Doe most dei greshoop oet mekaar gooien, hij begunt te braaien (Barger Compascuum)
- cent: Hij wil ok een cent in het bakkie gooien
- cent: Centien rammeln, dat is centen in de haand pakken. Deur mekaar rammeln, omhoog gooien en dan kieken. (Klazienaveen)
- diggel: Baok gooien deden wij met diggels in plaots van centen (Sleen)
- ei: Eier gooien
- förm I: Förms waren meer weerd as andere knopen bij het knoopien gooien (Sleen)
- gang: IJ moet in de daarde gang gooien
- gang: Vrouger mussen ie bai het zaaien over drai gangen gooien (Eexterveen)
- gat: Het is zo hard, kanst er wal iene een gat met in de kop gooien (Westdorp)
- geld: Geld over de balk gooien (Grolloo)
- geven: Kiender, de balle niet bij de buren in de hof gooien!