U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gloeiend"
Resultaten 1 - 7 van 7
- gloeiend: Die soep was gloeiend hiet (Zweelo)
- gloeiend: Hij was gloeiend kwaod (Erica)
- gloeiend: Kerel weur gloeiend, toen ik het hum zee (Gasselte)
- gloeiend: Det giet gloeiend aover, ie blieft mar mooi in huus (Zuidwolde)
- gloeiend: Zij warren der gloeiend bij (Zwinderen)
- meulenstien: Hij kan aans niks liggen laoten as gloeiend iezer en meulensteinen
- opkrimpen: Een hoepel wordt gloeiend maakt, kwam dan op een rad en mus door opkrimpen (Barger Compascuum)