U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ezel"
Resultaten 1 - 17 van 17
- bok I: Die is van de bok op de ezel ekomen
- dom: een ezel (Diever)
- ezel: De kinder mugden een rittie maoken op een ezel (Balloo)
- ezel: Hij is zo lui as een ezel (Dwingelo)
- ezel: zo dom, stom as een ezel (Beilen)
- ezel: Hij balkt as een ezel
- ezel: Je moeten een schop van een ezel verdraogen kunnen
- ezel: Hij zit veur zien ezel te schildern (Barger Oosterveld)
- ezel: Een ezel is een trekrief. De tanden verzaomelden het lèeste lösse koren. Hier wurden schotballen v (Eext)
- ezel: De ezel bij het oor hebben
- ezel: *Een ezel stöt zich gien twie keer an dezölfde stien (Padhuis)
- ezeln: ezel
- geboren: Groter ezel as hij mut er nog geboren worden (Ruinerwold)
- kalf I: IJ blieft mor eein jaor kaalf, mor ij blieft je heeile levend ezel (Eext)
- leien II: Det leit, zee de ezel,
- lui I: as een ezel (Valthermond)
- moelezel: Een moelezel is een kruzing van een ezel en een peerd; hij is onvruchtbaar (Barger Oosterveld)