U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zwien"
Resultaten 161 - 180 van 206
- tobbe I: *Een jong peerd veur de wagen en een old zwien in de tobbe, dan kuj wal wark verzetten (Barger Compascuum)
- toekommen II: Hij kwam er net op tied over tou, aanders was het zwien hum doodgaon (Barger Oosterveld)
- umliek: Dat zwien wil niet umliek
- varken-: zwien-
- varken-: zwien(-)
- vazel: Dat zwien bluit arg in het vazel (Padhuis)
- verlopen II: Ik wil maor verlopen, zegen met het zwien
- verlotten: Wie gaot een zwien verlötten (Roswinkel)
- verluun: Heel vrogger weurd na het steken van een zwien een borrel dronken. Dat was verluden (Roswinkel)
- vet II: een zwien (Borger)
- veurpoot: Het touw wordt um de rechter veurpote van het zwien daon
- volgens: Volgens mij lög e as een zwien (Westdorp)
- waog: Wij gaot even met het zwien hen de waog, wij wilt hum per pond verkopen (Sleen)
- waog: Hij weegt het zwien in de waog (Eext)
- warpen: Het zwien hef tien biggen wurpen (Zeyen)
- wasaker: En in de keuken stund nog een grote wasaker op de kookkachel te boldern, um het zwien te bruien
- weerumroezen: Het zwien roest weerum (Westdorp)
- zenegroen: Zennebla kokken met Engels zolt en pepermunt, dat was goed tegen verstopping bij koe en zwien (Padhuis)
- zoegkooi: Het zwien is antoe, wij doet hum vast in de zoegkooi (Stieltjeskanaal)
- zolt I: Hie hef al weer een dik zwien in het zolt