U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slecht"
Resultaten 141 - 160 van 228
- roppen: As het ropt is, is het goed ropt; as het mèeid is, is het slecht mèeid
- rozinnig: Die kinder bint zo rozinnig, wij kriegt vaste slecht weer (Hoogeveen)
- rumaot: Wat is det volkie toch weer rumaot, wij kriegt nog meer slecht weer (Ruinerwold)
- schakeln: Dei auto schakelt slecht (Barger Oosterveld)
- schienbaar: Hie kan der schienber slecht tegen as ze hum de waorheid zegt (Hoogeveen)
- schrom: Ie kunt hum slecht verstaon, hij is wat schrom (Dwingelo)
- sladderig: Het is van dat sladderige grös, het wil slecht meeien (Dwingelo)
- sladderig: Sladderig weer was slecht veur het slachten
- slak: Wij kriegt slecht weer, want de slakken bint zo in de wèer (Pesse)
- slecht: Het is van het jaor slecht met de erpel (Sleen)
- slecht: Wat waren de eerappels slecht (Anloo)
- slecht: Hij hef slecht wark eleverd (Meppel)
- slecht: Wat bint zien ogen slecht, hij kan gien boouk lezen (Eext)
- slecht: Die fietsbaand is zo slecht, daor mot een neie in (Coevorden)
- slecht: Het komp mai slecht oet vandaog (Roderwolde)
- slecht: Hij hef teveul eten, hij is der slecht van (Barger Compascuum)
- slecht: Dei vrouw is heil slecht, dat wordt nich weer (Barger Oosterveld)
- slecht: Hij is zo slecht as het water diep is (Hoogeveen)
- slecht: Die is zo slecht as katoen van 5 cent een el (Borger)
- slecht: Hij is zo slecht as een hond (Schoonebeek)