U zocht voorbeeldzinnen met daarin "doen"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 141 - 160 van 500
- gevalligheid: Aj mij een gevalligheid wilt doen, neemt dan een pond vleis van de slager mit (Ruinerwold)
- gewillig: Die jong is bar gewillig, die wil alles wal veur je doen (Sleen)
- giestig: Huufst niet zo geestig te doen, doe maar gewoon (Borger)
- glöp I: Een verbaand um een glupse doen (Beilen)
- goedaordig: Het is een goedaordig kereltien, hij zal gien vliege kwaod doen (Meppel)
- graotsie: Bij de graotie zal ik dat doen, maor dan moej niet weer zeuren
- greep: Daor wol ik wal een greep op doen
- greep: Dat werk moej met de greep doen (Meppel)
- gries: dat is: in een klein toertien een bult doen (Oosterhesselen)
- grif: Aj gien gezeur mit grootva wilt hebben, muj det grif niet doen
- groet I: Ik mus je de groeten van hum doen (Sleen)
- gunnen: Ik gunne het oe niet, mar ie kunt er niks an doen (Elim)
- haand: mit verstand, mit fatsoen, zo moej doen
- haats: Die man blef mar haats, wat moej daor non toch an doen? (Oosterhesselen)
- habbekrats: Dat is handig te doen, het is mor een habbekrats (Sleen)
- half I: Zul wij met het kopen half um half doen (Schoonebeek)
- half I: Wij hebt half en half besleuten um het zo te doen (Buinen)
- halfum: Zuw halfumme doen?
- halfwos: Een goeie halfwas kun het ok wel doen
- hang: Die peerden kunnen dat niet doen as ze in de hang zitten (Klazienaveen)