U zocht voorbeeldzinnen met daarin "meid"
Resultaten 101 - 120 van 150
- opperknecht: Vrögger hadden de grote boeren vake twei knechten en twei meiden, de oldste knecht of meid
- opscharreln: Hie wil zuk een meid opscharreln (Emmen)
- overbliever: Een overbliever is een meid, die nooit etrouwd is (Zuidwolde)
- passen: Der past mij nog wal een meid met de mei (Padhuis)
- piek I: Wat een lange, dunne pieke van een meid (Ruinerwold)
- pier I: Die meid is zo plat as een pier (Beilen)
- piestertien I: Naor dat het eerst zo'n klein piestertien was, is het nogal een hiele meid worden (Zwinderen)
- pissen: Ie hebt gien kaans bij die meid. Ie magt nog niet roeken, waor zij pist (Hoogeveen)
- plomper(d): Wat een plomperd van een meid (Koekange)
- ragebol: Wat hef die meid een raegebolle op de kop
- redde: Het is een redde meid (Zuidwolde)
- reddig: Het was een reddige meid (Nieuw Schoonebeek)
- rusten: Meid in de arm/Slaop warm (Stieltjeskanaal)
- schabben: As ij gras meid hebt, mut ij de kanten nog schabben (Schoonebeek)
- schat I: Wat bi'j toch een schat van een meid (Schoonoord)
- scheper: ik had die meid allang een smok egeven (Hoogeveen)
- schoel I: Giet de grote meid nog naor de legere schoel? (Schoonebeek)
- slaopen: De meid sluup eerder op de meidenkaomer (Ekehaar)
- slichtkopt: Dat is een slichtkopte geite, dat is de mooiste meid niet (Dwingelo)
- sliert: lange slierte van een meid (Hoogeveen)