U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hiel"
Resultaten 101 - 120 van 409
- gewoon: Die kerel is hiel gewoon bleven
- gewrichtsreumatiek: Gewrichtsreumatiek is een hiel lastige andoening (Westdorp)
- gewulfte I: De pèens van een koe dat is een hiel gewulfte (Geesbrug)
- gezicht II: Bij slimme rogge was het een hiel gezicht (Sleen)
- gleuf: As het hiel hard vrös, koomt der gleuven ien het ies (Ruinerwold)
- gliede: Bij het dreugen vul de knip oet mekaar, de gliede bleef hiel (Nieuw Dordrecht)
- görtenbrij: Wij hebt in een hiel tied gien gortenpap had (Geesbrug)
- grap: Dat grappien hef ok hiel wat kost (Sleen)
- gresbult: Wij hebt een mooie gresbulte, daor kunne wij hiel wat van voren (Hijken)
- gromsnei: Gromsnei is as het hiel fien sneit; dan gromt het wat (Zuidwolde)
- grondeling: Een grondeling liekt uterlijk wal wat op een hiel klein snoekien, maar het hef een aander bekkien. N (Coevorden)
- haal II: Der is hiel wat haal an de klink
- haal II: Het har hael an de klinke, d.i. der mus nog hiel wat gebeuren, eer het resultaat har (Wapserveen)
- hak: nog een hiel end, nog even an de hakken trekken
- hak: hiel I
- half I: *As het half kan, möt het hiel gebeuren
- hals: Hie hef hiel wat an de hals, ...an de hals hangen
- handgift: Het was hier en daor zölfs zo, dat men een vrouwspersoon ofspreuk, dat zie hiel vroog kommen zul, w
- harp: Hie speulde hiel mooi op de harp (Sleen)
- hazenhak: Het is een hiel best pèerd, mor hie hef een hazenhak. Zo'n pèerd komp ok niet in het stamboek (Sleen)