U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bomen"
Resultaten 101 - 120 van 130
- sleeppèerd: Het sleeppeerd haolt in het bos de bomen oet het bos oet (Eext)
- slepen: Ze slepen de bomen tou de bos oet (Roderwolde)
- soezen: Heur de wiend ies deur de bomen soezen (Dwingelo)
- spruten: De bomen begunt al te spruten (Hollandscheveld)
- stelwagen: Met een stelwagen weurden vrogger bomen vervoerd (Weerdinge)
- stobbehaok: Een klauwhaoke of stobbehaoke gebruukten ze bij het bomen rooien (Hoogeveen)
- stommel: Wat bint dat aole stommels van bomen (Erica)
- stompen: Wij wilt de bomen stompen
- strampel: Wat bin det aolde straampels van bomen (Pesse)
- takel: Mit een taekel worden de bomen op de waegen elaeden (Wapse)
- trekmes: Der was een speciaal trekmes um de schel van de bomen te kriegen (Padhuis)
- trekzage: Trekzagen gebruukt ze veur bomen zagen (Koekange)
- troes: De appels zaten bij troesten an de bomen (Wapse)
- umhalen: Ze hebt door alle bomen umhaald (Barger Compascuum)
- umhoogtakeln: As wij bomen op de wagen mussen hebben, dan weurden ze met een bok umhoogtakeld (Beilen)
- umkwakken: Ze leuiten de bomen omkwakken (Zeyen)
- verplanten: *Olde bomen moej niet verplaanten
- verpoten: Aolde bomen moej niet verpoten (Gasselte)
- verslepen: Ie mut die bomen mor verslepen mit het peerd (Pesse)
- vrucht: Der zit niet veul vruchten an de bomen (Sleen)