U zocht voorbeeldzinnen met daarin "volk"
Resultaten 81 - 100 van 292
- grootbrengen: Heur moe is in de kraom bleven, en toen muzzen heur volk het kind grootbrengen (Gasselte)
- grotendiels: Grottendiels was het toch eigen volk dat methuulp (Padhuis)
- guunstig: Hie denkt niet al te guunstig over dat volk (Oosterhesselen)
- haand: Hij haar het volk op zien haand (Dwingelo)
- hakken: Oes volk zint an bomen hakken (Emmen)
- hakmak: Dat volk is hakkemak en vegezak
- hakmakken: Dat is van dat hakmakken volk
- hèer: Wat gait het er heer en wat is het mooi weer en wat hef os volk mooi mous (Barger Oosterveld)
- hege: Een dikke hege volk stun er um toe
- hemmelijk: Het is hemlijk volk (Sle), ...een hemmelijk mèensk (Oosterhesselen)
- hen I: Aj een pottie soep klaor hadden en der kwam onverwachts volk die bleven eten, dan kwam de zwaarte he (Eext)
- heuiing: In de heuiing möt oeze volk vaak achteran eten (Zwiggelte)
- hoop II: Der was een hoop volk (Gasselte)
- ienig: As het volk mor wat ieniger was, dan gung het beter
- inbreng: As de jonges of de maais van de schoele of bint en naor de boer gaot, dan kriegt oenze volk al wat i (Ruinerwold)
- inhold: Dat is gien stark volk, ze hebt gien inholdten (Gasselte)
- inschakeln: Wij moet er mèer volk bij inschakeln (Zweelo)
- jagen: Hij jag het volk de deur uut (Hollandscheveld)
- jeulen: Tegen de middag, as het eterstied was, jeulden ze dat het volk hen hoes mus kommen (Padhuis)
- kaant: Gisteraovend hew volk van de aander kaant had