U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mark"
Resultaten 81 - 88 van 88
- willig: Het was drok op de mark, de varkens waren willig (Wapserveen)
- zetrecht: Zie gungen zetrecht hen 't mark
- zin: Ze kregen het marzo in 't zin, um naor de mark te gaon (Schoonebeek)
- zommerhoed: Op de Emder mark kuj wal zommerhoeden kopen (Valthe)
- zommerkalvend: Op Daoler mark haj miest zommerkalvend vie (Sleen)
- Zweler: Wie knollen wil eten, mot Zweeler mark niet vergeten
- zwiemeln: Hij kwaamp weer onbekwaom van de mark, hij zwiemelde over de weg (Ruinerwold)
- zwieter: Die keunen bint ongeschikt veur de mark, het bint zwieters (Koekange)