U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kopen"
Resultaten 81 - 100 van 113
- overhoef: Dat peerd moj niet kopen, man, het kreupelt ja, het last van overhoef (Eexterveen)
- overwegen: Ik overweeg um een neie fiets te kopen
- papkar: An de papkarre kunden ie lösse pap kopen
- passen: Ik wil niks kopen, het past mij nou niet (Hoogeveen)
- rammelkörfien: As het kleintie jaorig is, moew hum maor een rammelmaandtie kopen (Beilen)
- ribbe: De bakker bakte een hele grote stoete en dan kuj der per ribbe van kopen (Ruinen)
- roem III: Kopen hef een roem gat
- roem III: kopen
- roetiesdrop: Ruutiesdrop kun ie vrogger kopen in de snuupwinkel (Nieuw Amsterdam)
- ronseler: Een ronseler kan een slecht peerd kopen en veur gooud weer verkopen en hie wet dan van niks (Eext)
- ruilen: Ik wil det peerd wel van oe kopen, mar ik wil ook wel ruilen (Ruinerwold)
- scheutig: As opa non maor een beetie scheutig is met de centen, kan ik mij een neie fiets kopen (Drouwen)
- schikkelijk: Ik heb die fietse veur een schikkelijk priesien kunnen kopen (Broekhuizen)
- seibel: Wat een seibel, die haj nooit moeten kopen (Dwingelo)
- sparen: Vrogger was het een vaste regel: Eerst sparen en dan kopen (Hollandscheveld)
- spieker I: wat kopen (Barger Compascuum)
- stoeven: Aj oen geld wilt zien stoeven/Muj kopen bijen en doeven (Zuidwolde)
- tal I: Wat bij 't tal kopen (Sleen)
- toegriepen: Aj de kaans hebt um dat laand te kopen, moej gauw toegriepen (Beilen)
- twie: Hij zee, wat wordt de borrel duur, kast er twai kan melk veur kopen (Eexterveen)