U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pad"
Resultaten 61 - 80 van 99
- pad: Hij is op het goede pad
- pad: Het pad geet niet altied over rozen (Drouwen)
- pad: Iene op het slechte pad brengen (Hooghalen)
- pad: Zij brengt altied praoties op 't pad (Zuidwolde)
- pad: Zij zal het wel bij 't pad brengen
- pad: Hij vrag naor een kundig pad
- pad: Op aalmans pad gruit gien gras
- plezierwagen: Bai zommerdag zaag wai heil vaok plezierwaogens op pad (Roden)
- poes I: de man en de kat heurt bij 't pad (Hijken)
- prevelement: Wij kregen van mien va eerst een prevelement, veurdat wij met mekaar op pad gungen (Oosterhesselen)
- puun: Ik wil het pad met puun verharden (Eelde)
- riep II: De riep is zu'n 55 cm breeid pad op de kooustal en daor staot de beeist met de achterpoten op (Eext)
- roegbek: Dat is wel zo'n roegbek, je moet je haost schaomen daj er met op pad gaot (Drouwen)
- roezeln: Die man lop daags bij het pad te roenseln (Drouwen)
- schandaal: Met zien kapotte kleren leup e veur schandaal bij, ...an het pad
- schaopstreek: Een schaopdrift, dat was het pad, woor de schaopen langs gungen as ze het veld ingungen (Barger Oosterveld)
- schiethoos: Dat wicht giet vast niet allèn op pad, dat is zo'n schietzak (Oosterhesselen)
- schooien: Vrouger luipen der wel mensken bij pad te schooien (Eexterveen)
- schuttern: Hij schuttert ok mar wat an het pad (Hollandscheveld)
- sjouwer(d): Wat een sjouwerd, die is aaid bij het pad (Sleen)