U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gooien"
Resultaten 61 - 80 van 88
- schaorte: Op een blök gooien nuumden wij as kiender schaortie gooien (Koekange)
- schaorte: Schaortie gooien is op een ofstaand van een strepe gaon staon en dan proberen, zoveule meugelijk sch (Hollandscheveld)
- scheurtien: Scheurtien gooien deej eerder aj gien centen hadden (Padhuis)
- schietgat: Wij moeten een schietgat zitten laoten um die bossen wat hoger op te gooien (Klazienaveen)
- slag I: Die kan er een malle slag deur gooien (Hollandscheveld)
- smietig: Hij kan wel smietig gaarven gooien
- sneibal: Jongen waren an het sneiballen gooien (Wijster)
- speulgoed: Ie meut het speulegood neet zo deur menaere gooien (Diever)
- staartenbieter: IJ moet die staartenbieters in ene ander hok gooien
- stamsteker: De stamstekker gung veuran um de eerpel der oet te gooien (Padhuis)
- streepgooien: Streepien gooien deej met centen, kinder ok wal met diggels (Oosterhesselen)
- streepgooien: in het koelegien te gooien. Die hij der ingooide, much hij holden en dan was een aander an de beurt (Wapse)
- stroek: Je mouten niet alles op hegen en stroeken gooien
- stukgooien: Bij stukgooien was het de bedoeling centen van het holten blok te gooien (Klazienaveen)
- terechtzetten: De törf is niet geschikt um zo maar bij mekaar te gooien; wij muut ze allemaol in de haand terechte (Kerkenveld)
- tiepeln: dan kun de tiepel opvangen worden. De vanger prebeerde hum in de cirkel te gooien, waor de slaonder (Sleen)
- vakstuit: gooien en dan er naor toe hinkeln. In die briede vakken mugden wij met beide bienen springen, en and (Zwiggelte)
- vanger: De vanger stund in het vanggat de bossen naor de vlijer te gooien (Elim)
- verkaaien: Nou kan men de keie zo gooien dat vanzölf aandern ook 'epikt' wordt. Kiek, en dat nuumden wij dan v
- versleten: Dat versleten stuk goud kist wel bie de lorren gooien (Emmer Erfscheidenveen)