U zocht voorbeeldzinnen met daarin "eten"
Resultaten 61 - 80 van 357
- flauw: Dat eten is te min zolt in, het is aordig flauw (Anderen)
- flauw: Het eten is zo flauw as een ei zonder zolt (Pesse)
- flauw: Wij hebt vanmiddag te vet eten, het flauwe water brak mij op, mor het kan ok van kaolde kommen
- Frans II: Het wordt hoe langer hoe meer moede, um Frans te eten (Noordscheschut)
- friemelgat: Wat is het een friemelzak mit het eten
- fruit: Aj ziek bint, moej flink fruit eten (Sleen)
- gaaps: Het is daor zo gaps; aj an het eten bint, kunt ze je boeten de happen in de mond tellen (Anderen)
- gaar I: Ik bin nog zo gaor, ik moet eerst mor ies wat eten (Gieten)
- gal: Zich de gal eten
- gat: Weej wat zunig is? Het brood dreuge eten en het gat mit botter smeren (Noordscheschut)
- geel II: veur het eten Fraanse gelen
- gekoerk: Waor komp dat gekoerk ien de mage toch van? Hej teveule eten? (Ruinerwold)
- gemoggel: Wat een gemoggel mit dat mense mit het eten (Ruinen)
- genaodebrood: Opa mus bij zien jongste dochter genaodebrood eten (Diever)
- gezeur: Dat hiele gezèur bin ik zo zat as wat eten (Dwingelo)
- gezond I: Hai ken eten as ain törfgraover, hai is goud gezond (Valthermond)
- gezond I: Siepels, dat is gezond eten (Zuidwolde)
- giehonger: Aj giehonger hebt, moej een flink stuk roggebrood eten (Borger)
- glèende: Dat eten was zo glèenig. Aaj der mit naor de noordpool gungen, verbrandde de iesbere zuk de mage no (Barger Compascuum)
- gooien: Hij gooide nog even roet in het eten