U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wezen"
Resultaten 41 - 60 van 471
- betrekken: Hie kek betrökken oet, wat zul der wezen? (Sleen)
- biesterbaon: op biesterbaon wezen
- bij II: Ik musse vrogger bij lochten weer in huus wezen (Stuifzand)
- binden: Ik wil mij niet binden, ik wil vrij wezen (Padhuis)
- bitterkast: Dat kun wal van bitterkasten wezen
- blikken II: Ik zaag het peerd net blikken, hij zal wel hingstig wezen (Roderwolde)
- bloedhiet: IJ kunt daor niet wezen, het is er bloedhiet (Oosterhesselen)
- bluien: Die zwien bluit weer, die zal wel niet drachtig wezen (Drouwen)
- bode: Daor kunt gien boden wezen
- boetendarper: Wij kent dat mèensch niet, het zal wal een boetendarper wezen (Oosterhesselen)
- bongelig: IJ moet niet aal zo bongelig wezen (Sleen)
- börg III: Woj börge wezen?
- botweg: Hij hef mij botweg de deure wezen (Coevorden)
- bovendracht: Het koetspeerd moet niet bang wezen veur bovenvracht en moet mak wezen (Roden)
- broedhen: De broedhen kun een zuster van de bruidegom wezen (Sleen)
- bureauholder: wezen was
- burgermeid: Zie wilt niet mèer bij boeren dienen, zie wilt liever burgermeid wezen (Sleen)
- bus: IJ moet op tied wezen, aans mis ij de bus (Padhuis)
- commederen: Aj hum heuren commederen, dan kun e wel baos wezen (Klazienaveen)
- contributie: De buren zult wel weer achter wezen met de conterbutie (Weiteveen)