U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slecht"
Resultaten 41 - 60 van 228
- dreugen: De törf wil dut joor slecht dreugen (Barger Oosterveld)
- dreugrek: Zo'n dreugrik komp goud van pas as het slecht weer is en het goud nich an de liene kan (Barger Oosterveld)
- driefnat: Het was zuk slecht weer, ik bun driefnat in hoes kommen (Weerdinge)
- gebloed: Dei kou zag der slecht uut, mor hai komt nou weer in het gebloud
- gehèurzaam: Die hond is zo slecht gehoorzaam (Klazienaveen)
- geitemaoltien: Wij melkt zo slecht, het bint allemaole geitemaolties (Ruinerwold)
- geklets: Dat geklets over de buren kan ik slecht tegen (Barger Oosterveld)
- geleuven: Mien gebit is barre slecht, ik zal wel an een vals gebit mutten geleuven (Ruinerwold)
- gesteld: Het is slecht mit hum gesteld (Barger Oosterveld)
- gezicht I: zeuven dagen slecht weer (Zuidwolde)
- gezicht I: Hie hef een slecht gezicht
- giezem: Hij kik slecht toe, hij hef een gezem uutzicht (Fluitenberg)
- graot: Op de graot bekeken is hie zo slecht nog niet
- groot: Met grote heren is het slecht karsen etten (Schoonebeek)
- gruweln: Hij vönd het eten zo slecht, dat e der van gruwelt (Coevorden)
- hagelstien: Het was zuk slecht weer, de hagelstienen vleugen je um de oren (Borger)
- hakkelkont: Iene die op het ies slecht riedt, is een hakkelkont (Vledder)
- hamerslag II: det is tegen slecht weer (Broekhuizen)
- heufd: De beide heufden van het vonder bint er slecht an toe (Noordscheschut)
- heunen I: Het kan mij wel heunen, dat het zo slecht uut epakt hef (Uffelte)