U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schip"
Resultaten 41 - 60 van 104
- oorlogsschip: zeeschuut, schip, zolderschuut
- opdouwer: Het schip worde deur een opdouwer edrokt (Hoogeveen)
- opdrukker: De eerappelschippers haarden een opdrukker achter het schip (Barger Compascuum)
- opgoed: Schip en opgoed
- opschutten: In het sluus wuir het schip ein meter opschut (Emmer Erfscheidenveen)
- opslepen: Hij moet dat schip even opslepen uut de dwarswieke (Klazienaveen)
- overheveln: Wie moet die vracht even overheveln op een schip (Klazienaveen)
- panhering: Vrogger gung der nog wel ies een uutroeper deur het dorp, wanneer een schip mit panhering in de vaor (De Wijk)
- pramesjouwer: Een pramesjouwer was um het schip te lössen, niet um de schepen te trekken (Zuidwolde)
- praom II: Een praom is een schip, daor kun ie in wonen en in een bolle niet (Geesbrug)
- rammen I: Het schip ramde de sluusdeuren (Hoogeveen)
- riesbukken: Vrogger kwamen ze mit een schip mit panherik en riesiesbokkens (Hoogeveen)
- rimmen: Op een schip mus ie an de kaante een loeg zetten en in de midden kunden ie dan rimmen (Hollandscheveld)
- roem II: Het hiele roem van het schip wuurd vol törf stapeld (Padhuis)
- romp: De romp van een vliegtuug of van een schip (Broekhuizen)
- rondzeggen: Ik mus rondzeggen dat het schip mit kunstmes veur de wal lag (Barger Oosterveld)
- röt I: De rotten hebben het schip
- scheepskrooier: De man die de törf op het schip krooide, was de schutekrooier; die ze van de bult wegheul, was de b (Nieuw Dordrecht)
- scheertörf: As de schippers een schip met törf laadden, dan mus de scheertörf an de boetenkaant zuver vlak lig (Borger)
- schip: Of en tou komt er nog een schip deur de wieke (Emmer Compascuum)