U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schieten"
Resultaten 41 - 60 van 78
- pochen: Pochen en in de boks schieten is gien kunst (Anderen)
- poepen: Poepen was eerder een net woord, drieten en schieten was roeger (Sleen)
- poepen: Kinder gaot hen poepen, groten gaot meer hen schieten (Eext)
- pot: Op de pot schieten, dat was een mooi spel (Noordscheschut)
- ribbe: Het gat oetleinen en zölf deur de ribben schieten
- riek III: Beter riek denken dan arm schieten (Klazienaveen)
- rippeteergeweer: Een rippetèergewèer, daor kuj vaeker mit schieten (Dwingelo)
- rocheln: As het zwien rochelt, lat e de melk schieten (Padhuis)
- schietbus: schieten I
- schieten I: Laot mor schieten, die viekoper komp wal weer en bödt vief gulden meer
- schieten I: Laot det maogien toch schieten, det is toch niks veur oe (Ruinerwold)
- schieten I: Aj de kaans kriegt, moej die niet schieten laoten
- schieten I: Wij mussen eerst even een paar dagen hen zand schieten en dan köw törf graven (Havelte)
- schieten I: Wij zulden geld schieten
- schieten I: De robieten begunt allemaol te schieten (Geesbrug)
- schieten II: Loop toch hen schieten man; aj aans niet wat wit!
- schieten II: Ik zal je wat schieten!
- schieten II: Laot je niet op de kop schieten
- schieten II: Het komp as schieten an
- schieten II: Hie wet niet of e schieten of miegen wil