U zocht voorbeeldzinnen met daarin "recht"
Resultaten 41 - 60 van 123
- naosten: Wie de boerderij kochtte, har het recht um het iekenholt te naosten (Zuidwolde)
- niks: de keuning zien recht verloren (Anderen)
- noord: Een klein eindtie noord an en dan stiet het recht
- nust: Um de dag deur te kommen, deed e niks as nusties zeuiken, mor waarken wol e recht niet (Eext)
- oetbedingen: Het recht tot boekweiten was oetbedungen
- oetweg: Elk percail laand het recht op oetweg (Eexterveen)
- ontzeggen: Ik ontzeg je het recht um .... (Erica)
- opkloppen: De dekker har de euze mooi recht opklopt (Een)
- overèende: Het haor stun hom recht overende (Roderwolde)
- overgang: As een pad dartig jaor elègen hef, hef iederiene recht van aovergang (Elim)
- overmenning: Recht van overmenning (Hijken)
- overpad: De buren hebt recht van aoverpad bij oons langes (Elim)
- overweg I: Wij hebt daor overweg over die akker, wij hebt recht van overweg (Sleen)
- pankoek: Recht deur zee en dwars deur de pannekoeke (Hoogeveen)
- papperig II: Ie mut de haarhamer recht op de snee van de zende holden, dan kriej hum niet papperig (Ruinerwold)
- pleiten: Zij hebt mit pleiten heur recht mutten halen (Fluitenberg)
- ploegvoor: De buurman, die had de ploegvore toch zo mooi recht (Havelte)
- polsmof: Een polsmof was een klain stukje veur om de polse. Het was braaid mit drei recht, drei naodjes (Emmer Compascuum)
- raotmes: Een raotmes is recht met een dwars stukkien der an (Sleen)
- recht II: Nuum ij die lijnen recht? Zie bint jao zo krom as een klaver (Oosterhesselen)