U zocht voorbeeldzinnen met daarin "knap"
Resultaten 41 - 60 van 84
- knap II: Hai is knap zaik (Emmer Compascuum)
- knap II: Het is knap kold vandaege (Dwingelo)
- knap II: Hie holdt zuk knap (Eext)
- knap II: Hij hef knap honger (Hollandscheveld)
- knap II: Mien va hef zien trouwschoenen twintig jaor had, dus die hebt zich knap holden (Hoogeveen)
- knap II: Een knap stuk waark (Roderwolde)
- knarp: Mit eerappels krabben mus ie knap oppassen, want dan keuj nog wel ies knarp in de polsen kriegen (Hollandscheveld)
- knip I: knap I
- koppel: Het is een knap köppel, dat stel (Hoogeveen)
- kwets: Kwetsen waren knap zoer en worden allend gebruukt veur de inmaak (Hoogeveen)
- lastig: De olde man was weer knap lastig (Zuidlaren)
- lulhans: Ie hebt oe zeker knap ver
- oetslaon: Wat een knap en zo dichtbij; het locht is oous oetslaogen
- oetsteeksel: Uutsteeksel an een voertuug op de weg is knap gevaorlijk (Wapse)
- oetsteken: Aol Stien stek er noou heeil oet, komp knap veur de dag (Gasselte)
- ofgeven: Dat zal nog is een knap ofgeven (Anderen)
- ofnokken: Ik was bliede dat die kerels ofnokten, ze wörden knap vervelend (Broekhuizen)
- onhandelbaar: Die grote diepvrieskasten bint knap onhandelbaar, aj ze verzetten moet (Odoorn)
- opdoen: Het is een knap maagien eworden, die kan nog wel ies wat opdoen (De Wijk)
- opmenning: De opmenning is knap in orde (Een)