U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wezen"
Resultaten 461 - 471 van 471
- zemel: Zemels mut goed wezen veur de stoelgang (Kerkenveld)
- zo: Hie kan er zo weer wezen (Gasselte)
- zölfzuchtig: IJ moet niet zo zölfzuchtig wezen, gun een ander ok ies wat (Sleen)
- zuimig: Zie mouten er neit zuimig met wezen (Eelde)
- zunig: Wie niet zunig kan wezen, is het niet weerd dat hij armoede hef (Fluitenberg)
- zuurke: Dat spul ken ook wel zuurke wezen (Valthermond)
- zuver: Ie mussen der zuver op verdacht wezen, anders wuj bedonderd
- zwarversnatuur: Hij kan nich in hoes wezen, hij hef zo'n zwarversnatuur (Barger Oosterveld)
- zweverig: Nao de griep kuj zo zweverig wezen (Gasselte)
- zwienenlèer: Wat veur lèer zul dat wezen?
- zwienenvoor: Het zwienevreten moet dik en lobbig wezen (Zeyen)