U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kan"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 441 - 460 van 500
- gepeperd: Hij kan het gepeperd zeggen (Nieuw Amsterdam)
- geplaog: Ik gao niet meer mee, want ik kan det geplaog niet meer anheuren
- gerieven: As ik oe daor mit kan gerieven, mut ie het mor zeggen (Geesbrug)
- geringschattend: IJ moet niet zo geringschattend doen over hum, want hie kan beslist wal wat goed doen (Weerdinge)
- geschetter: Die een aokster op zien heem hef, kan geschetter heuren
- getroosten: Getroost je mor, het kan nog best metvallen (Borger)
- getugen: Hij hef gien schuld an dat ongeluk, dat kan ik getugen (Schoonebeek)
- getugen: Ik kan je 't wel getugen dat het zo is (Roderwolde)
- geval: Det gevallegien kan nog wel ies grote gevolgen hebben (De Wijk)
- geven: Die veers kan wel is goud geven
- gevolg: Dat kan wal ies malle gevolgen hebben (Sleen)
- geweldig: Wat kan dat wicht geweldig zingen (Padhuis)
- geweten: Dat kan hij nich aover zien geweten kriegen (Nieuw Schoonebeek)
- geweten: De minister kan gooud praoten, maor het komp hum niet an 't geweeiten
- gewillig: Een gewillig peerd, daor kan iederiene mit mennen (Wapserveen)
- geworden: Ik kan met dat peerd niks geworden
- geworden: Zij kan goed mit het haken geworden (Geesbrug)
- geworden: Die kerel hef een koppel kiender, die kan der ok met geworden!
- gezelschap: Ik kan je mörgen wal anhalen hen 't mark, dan kuw mooi gezelschup an 'nkander hebben underweg (Sleen)
- gezicht I: Hij kan het met een staolen gezicht vertellen (Zuidlaren)