U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zegen"
Resultaten 21 - 33 van 33
- Salomon: Nou, de zegen van Absalom en die van Salomon krieg ie toe (Geesbrug)
- verlopen II: Ik wil maor verlopen, zegen met het zwien
- zegen I: De domnee gaaf an het èend van de deeinst oous de zegen (Balloo)
- zegen I: Zij gungen al veur de zegen de karke oet (Barger Oosterveld)
- zegen I: Daor rust gien zegen op
- zegen I: Mien zegen hej
- zegen I: Alle zegen komp van boven
- zegen I: De zegen met het bokkie
- zegen I: De zegen met het geld (Sleen)
- zegen I: Ik gao der vandeur, de zegen (Ruinerwold)
- zegen I: Nou, de zegen heur!
- zegen I: De zegen van Bartje (Beilen)
- zundagssteek: Zundagssteek rust gien zegen op (Emmen)