U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ruzie"
Resultaten 21 - 40 van 63
- körsleen: In Diever was het kösleen grote keet, slaonde ruzie
- krakeel: Daor is noou aid krakeel, ze kunt gien woord tegen mekaar zeggen of ze hebt ruzie (Beilen)
- kregelkopt: De kemmies van de belasting was een kregelkopt kereltien en ie hadden marzo ruzie mit hum (Meppel)
- land: Ik wil helemaol gien ruzie maken um een stukkie laand, ik laot de kette der wal op gooien
- liggen: Jan haar ruzie had met de vrouw en dat lag 'm niet lekker (Hijken)
- lillijkerd: As wij as kinder ruzie hadden zeden wij: Gao toch weg, lillijkerd (Zwinderen)
- loederhond: Het is een loederhond; krieg veural gien ruzie mit hum, want dan bi'j nog niet klaor (Meppel)
- maandag: Eet nooit rooie kool op maandag, daor komp ruzie van (Meppel)
- maandeboel: Hebt die beiden ruzie aover de stège? Ja, maandeboel is schaandeboel (Ruinerwold)
- man I: de ruzie (Meppel)
- mienens: Ze haden ruzie, niet uut de gek, het was mienens (Dwingelo)
- minlijk: Dat bint minlijke meinsen, zij hebt mit gieniene ruzie (Hollandscheveld)
- molen: Ik hebbe ruzie ehad mit mien breur. (...) Zuks mut nooit lange molen, daor wordt het minder van (Ruinen)
- oetdrèeien: Het is op ruzie oetdraaid (Barger Compascuum)
- oetlokken: Ie moet gien ruzie uutlokken (Vledder)
- oetlopen: Zij staot menaar niet, det löp nog op ruzie uut (Ruinerwold)
- ongenugen: Die man en die vrouw èet soep mit ongeneugen en eerpels mit ruzie
- ontaorden: Zo'n bruloft kan mooi wezen, mor het ontaordt zo gauw in ruzie en vechterij (Hijken)
- ontarven: Hai hef nao die ruzie ain van zien kinder ontarfd (Gieterveen)
- oorzaak: Der was ruzie, mar wat de oorzake was, det wus gieniene (Ruinen)