U zocht voorbeeldzinnen met daarin "roem"
Resultaten 21 - 40 van 54
- roem I: Dat kan de roem niet wegdragen
- roem I: *Eigen roem stinkt (Padhuis)
- roem II: Het hiele roem van het schip wuurd vol törf stapeld (Padhuis)
- roem II: As het roem eerst maar vol was, dan scheut het al weer op mit het eerappelladen (Barger Compascuum)
- roem III: Ain roem uutzicht is veul weerd (Gieterveen)
- roem III: Die jesse is hum veul te roem, ...ruum (Coevorden)
- roem III: Hij zit aordig roem in het vel
- roem III: Het veurhuus is niks te roem (Ruinerwold)
- roem III: Det middeltien hef ehölpen, het wordt mij nou roem in de borst (Hoogeveen)
- roem III: Hij hef een roem geweten (Rolde)
- roem III: Dei ledder is veul te roem
- roem III: Roem lopen bij het zeeien
- roem III: Dat pèerd hef een roeme stand, ...stiet roem
- roem III: IJ kunt hier roem bij langs (Eext)
- roem III: Wai zitten nogal roem in de bonen (Roderwolde)
- roem III: Hij zit roem in het geld, ...de kleren, ...in het voor (Sleen)
- roem III: Ik heb het roem meten (Drouwen)
- roem III: *Roem leven en aarm starven (Norg)
- roem III: Kopen hef een roem gat
- roemen I: IJ moet jezölf niet roemen, eigen roem stinkt (Sleen)