U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ring"
Resultaten 21 - 37 van 37
- ring: De ring van de zwaoboom
- ring: Hoender hadden vroeger een ring um een poot in verschillende kleuren um de jonge en aolde hoender te (Oosterhesselen)
- ring: Hij krig de ring deur de neuze
- ring: Zit er een ring um de zunne, kreej vake slecht weer (Nijeveen)
- ringsteken: Bij het ringsteken gebruukten ze altied drei ringen, een grote, een middensoort en een kleine ring (Havelte)
- singel: Een singel zit hielmaol um de boek toe; der zit een ring an um het vul an te binden (Sleen)
- stookgat: Op het stookgat keuj ook kaoken, aj er de ring ofpakken (Hollandscheveld)
- toom: Bij een toom heurt het bit, de ring, de knievel, de kinket en de stangen (Sleen)
- törfring: ring
- umringen II: ring
- verleuren: Ik heb dei ring verloren kregen
- vloktörf: Mit een ring van vloktörf en die glunige kolen was vuur anmaken dan maar een haandumdreei
- waskuup: Van de waskupe was de onderste ring lös (Elim)
- wegvallen: De ring is mie vortvallen (Barger Oosterveld)
- welzand: De ring onder in de putte was um het welzaand tegen te holden (Wapserveen)
- zèende: An een zèende zit een boom, een dol, een oord, een hak, een hekel, een ring, een kiel, een rugge, e (Sleen)
- Zeeuws: Ik heb op mien ring een Zeeuws knoppien