U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pan"
Resultaten 21 - 40 van 46
- pan: Toen sluug de vlam in de pan (Oosterhesselen)
- pan: Een delle in het laand neumt ze ok wal een pan in het laand (Hijken)
- pan: An een plooug zit: de hak, de zool en de pan (Eext)
- pan: Under an de pan van de ploug, daor hej het mes zitten (Vries)
- pan: Hij hef de pan klaor (Balloo)
- platmes: Het platmes wordt bruukt bij het stoppelploougen. Hie geeit over de grond en zit vaast an de pan (Eext)
- pot: pan
- rolmes: Het rolmes zit tussen de korrel en de pan van de ploeg (Rolde)
- rossen: De pan was zo anbraand, hij kun er neit tegen rossen om hom weer schoon te kriegen (Peize)
- sissen: Het vleis sist in de pan (Sleen)
- sistern: Wat sistert dat vleis in de pan. Pas op dat het niet anbraandt (Emmen)
- slof I: zit onder de pan (Roderwolde)
- snippeln: Vrouger gung mien moetje eerpels snippeln en dan in de pan bakken (Eexterveen)
- snistern: De botter snistert in de pan (Hijken)
- snittern: Het spek snittert in de pan (Roderwolde)
- stienzaag: De steinzaog wordt tegenwoordig bruukt om houkies van een stein of een pan of tegel of te zaogen (Roderwolde)
- stip-in-het-gat: Bij stip in het gat doet wij water in de pan. Dat make wij an de kook en dan strooie wij der meel in (Hijken)
- stippen: Die stukkies brood stipten ij in de pan (Sleen)
- stomer: Bij die ofkokers moet ik wel een stomer in de pan hebben, anders wordt het almaol prut (Drouwen)
- striekzool: is het underste deel van de pan van de peerdeploeg (Rolde)