U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ongeluk"
Resultaten 21 - 40 van 44
- kuunstbien: Die man hef nao dat ongeluk een kuunstbien kregen (Valthe)
- ledder: Nait onder de ledder deurlopen, dat brengt ongeluk (Emmer Compascuum)
- naogedachtenis: Die liekstee is nog een naogedachtenis van dat ongeluk (Sleen)
- ofgriezelijk: Aj toch zagen, hoe die meinsen der nao het ongeluk uutzagen, het was ofgriezelijk (Koekange)
- ofschuwelijk: Het was een ofschuwelijk ongeluk
- ofstremmen: Deur het ongeluk mussen ze de weg ofstremmen (Ruinerwold)
- onbespraokt: Hij zag dat ongeluk en was totaol onbespraokt (Hooghalen)
- ongeluk: Der was weer een ongeluk op het kruuspunt (Schoonlo)
- ongeluk: Wij warkt oes een ongeluk (Anloo)
- ongeluk: Och kèrel toch, ik trapte je oet ongeluk op de tienen
- ongeluk: Ik gooide de breeif per ongeluk in de verkeerde bus (Gasselte)
- ongeluk: Wij hadden het ongeluk dat de brug umhoog was
- ongeluk: ...dikke ongeluk (Roderwolde)
- ongeluk: *Een ongeluk zit op een klaain steegie (Eexterveen)
- per: Hie dee het per ongeluk (Odoorn)
- plietsie: Toen ik de pelietsie de dam op zag rieden, dacht ik drekt an een ongeluk (Noordscheschut)
- positieven: Bij dat ongeluk was hij goed bij zien positieven; hij wus precies, wat hij doen mus (Sleen)
- sloper: De auto, waor wij dat ongeluk mit had hebt, is al bij de sloper (Hoogeveen)
- sukkeln: Eerst de man overleden, toen de vrouw an het sukkeln en nou dat ongeluk met dat
- toer: Hij har een ongeluk had en doe was zien vrouw helemaol over zien toeren (Anderen)