U zocht voorbeeldzinnen met daarin "miestal"
Resultaten 21 - 40 van 49
- miestal: Miestal giet het wel goed (Geesbrug)
- mik: Mik is bakken van grof gemalen meel en is miestal niet goed gaar (Emmen)
- ofzundering: Aj in het ziekenhoes op de ofzundering ligt, is het miestal niet zo best (Oosterhesselen)
- oom: Met Jansooms weur hier dan miestal Jansoom en vrouw bedoeld: Jansooms komt er an (Emmen)
- opschrift: Op een monument stiet miestal een opschrift (Ekehaar)
- optellen: Aj an het optellen gaot, valt het bedrag je miestal tegen (Odoorn)
- overdrager: Een overdraeger gef miestal een bolle (Vledder)
- Paoschen: Het ga zo het wil, Paosen valt miestal in april (Padhuis)
- pikkertien: Knikkern was vrogger wal op de schoelweg. Miestal deew dan pikkertien (Koekange)
- regen I: Het is wat fiene regen, mar ij wordt er miestal wal nat van
- riesien: Een riesien bukkens, daor lupen ze vroeger met. Miestal waren dat Muntendammers (Emmen)
- ringdoef: Ringdoeven bint miestal postdoeven (Zuidwolde)
- ringvuur: Ringvuur luup miestal in het ronde en weur smangs hiel groot in een kring (Emmen)
- sinketten: Sinketten was miestal van iezer, mar ok wel van holt en het was in verschillende uutvoerings (Koekange)
- sjans: Aj sjans hebt, hej nog gien verkering. Het kan der wel van komen. Miestal niet (Ruinerwold)
- slof I: *Sloffien lopen: met hiel grote sloffen achteroet lopen en dan miestal nog met een schötteltien in (Oosterhesselen)
- slofklomp: Zundags hadden de vrouwlu vroeger miestal slofklompen an (Oosterhesselen)
- spuulhok: Een enkele had een spuulhokke, mar miestal gebeurde het spulen op de pompstraote (Broekhuizen)
- stam: Een slechte stam erpel was miestal een paar dikken met almaol kleinties der an vastgruid (Emmen)
- stamsteker: Ien stamsteker had miestal twie gaarders (Sleen)